Skip to main content

We denken vaak dat ons onderbuikgevoel juist is. Maar niets is minder waar. Ons brein zit vol met geprogrammeerde ‘fouten’; cognitive biases. 151 maar liefst. Die fouten hebben 1 doel: informatie op een makkelijke manier interpreteren. Helaas vertroebeld die shortcut je oordeel. Als je leert wat cognitive biases zijn, dan zul je situaties, verklaringen, herinneringen en beslissingen kwalitatief beter beoordelen. Je vindt alle 151 cognitive biases en manieren om er mee te oefenen hieronder.

Je kunt cognitive biases indelen in 4 onderdelen of categorieën:

  1. Informatie: het filteren van informatie.
  2. Betekenis: punten verbinden en de gaten invullen met wat we denken te weten.
  3. Snelheid: beslissingen maken op basis van nieuwe informatie.
  4. Herinnering: we kunnen ons niet alles herinneren dus moeten we hier efficiënt mee omgaan.

Voordat je ze allemaal uit je hoofd leert is het belangrijk om te weten:

  1. Begin klein: pak twee cognitive biases en probeer ze te herkennen in je gesprekken
  2. Zodra je jouw shortcut herkent, probeer te observeren en je blikveld te vergroten. Wat neem je nu beter waar?
  3. Pak hierna weer 2 cognitive biases en oefen op dezelfde manier

 

1. Informatie

De eerste categorie cognitive biases gaat uit van de volgende uitgangspunten:

  1. Je hebt meer kans om dingen te herkennen als je ze kortgeleden hebt meegemaakt.
  2. We besteden meer aandacht aan dingen die opvallend zijn. Het gevolg is dat we informatie die we bestempelen als normaal of verwacht overslaan.
  3. Hoe we verandering beoordelen ligt eraan of het positief of negatief is veranderd. We kijken er niet naar als een op zichzelf gepresenteerde verandering.
  4. Als iets ingaat tegen ons eigen geloof weigeren we te geloven dat het waar is.
  5. Fouten in anderen merken we sneller op dan in onszelf.

Dit zijn de biases die hierbij horen:

  1. Availability Heuristic: herinneringen die kortgeleden zijn gebeurd wegen zwaarder dan herinneringen met meer impact uit het verleden.
  2. Attentional Bias: onbewust kiezen we focuspunten waar we aandacht aan geven. Een roker ziet sneller andere mensen roken.
  3. Illusory Truth Effect: door herhaaldelijk foute informatie te horen gaan we geloven dat het waarheid is.
  4. Mere Exposure Effect: we geven voorkeur aan zaken die we vaker voorbij hebben zien komen of waar we mee bekend zijn.
  5. Context Effect: de context waarin je iets ziet beïnvloedt hoe je ergens naar kijkt en wat voor waarde je daaraan hecht.
  6. Cue-Dependent Forgetting: bepaalde dingen herinneren door aan gelijkwaardige herinneringen te denken.
  7. Frequency Ilussion / Baader-Meinhof Phenomenon: als je één keer iets ziet en daarop gaat letten zul je het vaker tegenkomen, als je een auto koopt zie je dezelfde auto vaker.
  8. Empathy Gap: we zijn slecht in het inleven in anderen, maar verwachten andere wel om zich in te leven in ons.
  9. Bizarreness Effect: bizarre dingen herinneren we ons beter dan normale dingen.
  10. Humor Effect: we herinneren ons dingen met humor beter dan zonder.
  11. Von Restorff Effect: één opvallend ding in een reeks van gelijkwaardige dingen herinneren we ons beter.
  12. Picture Superiority Effect: we herinneren ons sneller afbeeldingen dan tekst.
  13. Self-Reference Effect: dingen waar we ons mee gerelateerd voelen herinneren we ons beter.
  14. Negativity Bias: mensen worden sneller aangetrokken door negativiteit.
  15. Anchoring: we hameren ons vast op het eerste stuk informatie wat we krijgen, nieuwe informatie interpreteren we vanuit het eerste stuk informatie.
  16. Conservatism Bias: we herzien onze mening onvoldoende als we nieuw bewijsmateriaal getoond krijgen.
  17. Contrast Effect: rode stippen op een witte achtergrond lijken zwart, maar op een grijze achtergrond lijken ze wel rood.
  18. Distinction Bias: we hechten meer waarde aan het verschil tussen twee opties als we ze met elkaar vergelijken dan dat we ze apart zouden beoordelen.
  19. Framing Effect: mensen worden beïnvloedt door de manier waarop informatie wordt aangeboden, 20% vet of 80% vet vrij.
  20. Confirmation Bias / Continued Influence: we focussen ons onbewust op dingen die in lijn staan met wat we geloven.
  21. Post-Purchase Rationalization / Choice-Supportive Bias: na het maken van een keuze overwaarderen we positieve eigenschappen van de keus en vergeten we de mindere eigenschappen van de keus.
  22. Selective Perception: we negeren bepaalde dingen als ze niet in lijn staan met wat we geloven.
  23. Observer-Expectancy Effect: mensen gedragen zich over het algemeen anders als iemand naar ze kijkt.
  24. Experimenter’s Bias / Observer Effect: een onderzoeker kan zonder het door te hebben zijn deelnemers beïnvloeden om een bepaalde richting op te gaan.
  25. Ostrich Effect: het negeren van negatieve dingen zoals feedback of kritiek en ons kop in het zand steken.
  26. Semmelweis Reflex: het afwijzen van nieuw bewijs, omdat het niet overeenkomt met huidige normen, geloven en paradigma’s.
  27. Naïve Cynicism: we denken dat mensen meer egoïstisch zijn dan ze in werkelijkheid zijn.
  28. Naïve Realism / Bias Blind Spot: we denken de wereld objectief te zien en dat andere die het niet hetzelfde zien verkeerd geïnformeerd, irrationeel of biased zijn.

2. Betekenis

De tweede categorie cognitive biases gaat uit van:

  1. We zien patronen en verhalen, zelfs in verhalen met nauwelijks data
  2. We vullen eigenschappen aan vanuit stereotypen, algemeenheden en eerdere gebeurtenissen
  3. We beoordelen mensen of dingen beter als we bekend met ze zijn
  4. We simplificeren kansen en nummers om ze makkelijker te maken
  5. We denken te weten wat andere denken
  6. We kijken met ons huidige denkbeeld naar het verleden en de toekomst

Biases die hierbij horen zijn:

  • Illusion of Transparency: we gaan ervan uit dat andere weten hoe we ons voelen.
  • Curse of Knowledge: tijdens het communiceren met anderen denken dat zij hetzelfde weten als jij.
  • Spotlight Effect: mensen voelen zich bekeken, veel meer dan dat er naar ze gekeken wordt.
  • Extrinsic Incentives Bias: denken dat andere meer gemotiveerd zijn om iets te doen als ze een extrinsieke beloning krijgen (zoals geld) dan voor een intrinsieke beloning (zoals het leren van een nieuwe skill).
  • Illusion of External Agency: denken dat goede en positieve dingen gebeuren door invloeden van buitenaf.
  • Illusion of Assymetric Insight: we denken andere beter te kennen dat dat andere zichzelf kennen.
  • Rosy Retrospection: mensen beoordelen het verleden als positiever dan het heden.
  • Hindsight Bias: we denken dat gebeurtenissen uit het verleden beter te voorspellen waren dan dat ze eigenlijk waren.
  • Outcome Bias: een beslissing evalueren als de uitkomst al bekend is.
  • Impact Bias / Affective Forecasting: we vinden het lastig om in te schatten hoeveel emotionele impact bepaalde acties of gebeurtenissen op ons hebben.
  • Optimism Bias: denken dat een negatieve gebeurtenis minder snel bij onszelf zal komen optreden.
  • Planning Fallacy: we onderschatten de tijd die een taak daadwerkelijk van ons nodig heeft, buitenstaanders overschatten de tijd die andere nodig zullen hebben voor een taak.
  • Pro-innovation Bias: niet de limitaties en zwakheden van een bepaalde innovatie zien, enkel de innovatie door willen voeren.
  • Restraint Bias: we overschatten ons vermogen om impulsief gedrag gecontroleerd te houden, we denken niet verslaafd te worden aan iets.

3. Snelheid

De derde categorie gaat uit van:

  1. Om impact te maken moeten we zelfverzekerd zijn en het gevoel hebben dat wat we doen belangrijk is.
  2. We hechten meer waarde aan dingen in het heden dan in de toekomst.
  3. We willen zaken afronden waar we al aan zijn begonnen.
  4. We vermijden onomkeerbare beslissingen, om op die manier fouten te voorkomen en status in een groep te behouden
  5. We doen liever iets wat snel en simpel is dan wat lastig is, omdat we denken dat dit een meer zinvolle tijdbesteding is

Biases die hierbij horen zijn:

  1. Overconfidence Effect: we denken dat we betere beslissingen maken dan dat we daadwerkelijk doen, zeker als ons zelfvertrouwen hoog is.
  2. Social Desirability Bias: in gesprek met anderen beantwoorden we vragen op een manier waarvan we denken dat het de ander blij maakt, persoonlijk en zakelijk.
  3. Third-person Effect: we overschatten het effect dat massa communicatie heeft op andere, maar onderschatten hetzelfde effect op onszelf.
  4. False Consensus Effect: we denken dat ons eigen gedrag en de keuzes die we maken normaal zijn, zeker gezien de omstandigheden waarin ze voorkomen.
  5. Hard-easy Effect: we denken dat een moeilijke taak sneller een succes zal worden dan een makkelijke taak.
  6. Dunning-Kruger Effect: mensen zonder skills overschatten hun eigen vermogen, mensen met veel skills onderschatten hun eigen vermogen.
  7. Egocentric Bias: we hechten te veel waarde aan ons eigen perspectief en onze eigen mening.
  8. Optimism Bias: denken dat een negatieve gebeurtenis minder snel bij onszelf zal komen optreden.
  9. Barnum Effect / Forer Effect: denken dat een tekst over jou gaat terwijl het tekstgebruik zo vaag en algemeen is dat het voor een grote groep mensen geldt, dit wordt vaak bij horoscopen gebruikt.
  10. Self-serving Bias: we willen onze eigendunk hoog houden, daarom denken we dat succes door ons eigen vermogen komt en schrijven we fouten af aan externe factoren.
  11. Illusion of Control: we overschatten ons vermogen om invloed te hebben op bepaalde gebeurtenissen.
  12. Illusory Superiority: we overschatten ons eigen vermogen en onze eigen kwaliteiten tegenover die van anderen.
  13. Trait Ascription Bias: we vinden onszelf onvoorspelbaar wat betreft persoonlijkheid, gedrag en stemming terwijl we andere voorspelbaar vinden.
  14. Effort Justification: de waarde die we hechten aan een uitkomst wordt bepaald door de energie die we erin hebben moeten steken.
  15. Risk Compensation: we worden voorzichtiger bij een hoog risico en worden minder voorzichtig als we ons vertrouwd en veilig voelen.
  16. Hyperbolic Discounting / Instant Gratification: we geven de voorkeur aan een beloning als we hem eerder krijgen, we hangen onbewust een korting aan een beloning die verder weg ligt.
  17. Appeal to Novelty: het status quo onderschatten en denken dat nieuw altijd beter is.
  18. Identifiable Victim Effect: we zijn meer bereid om te helpen als we één slachtoffer zien dan dat een grote groep dezelfde hulp nodig heeft.
  19. Zeigarnik Effect: onafgemaakte taken onthouden we beter dan voltooide taken.
  20. Sunk Cost Fallacy: iets wat betaald is en wat niet teruggedraaid kan worden. De gemaakte kosten uit het verleden zijn niet meer relevant voor beslissingen in de toekomst.
  21. Irrational Escalation: doorgaan met waar je mee bezig was ondanks dat er negatieve uitkomsten van komen, omdat het in lijn staat met beslissingen en acties uit het verleden.
  22. Generation Effect: we herinneren ons dingen beter als we ze zelf hebben bedacht dan dat we ze ergens hebben gelezen.
  23. Loss Aversion / Disposition Effect: we zijn banger om iets te verliezen dan dat we gemotiveerd zijn om iets te winnen.
  24. IKEA Effect: we hechten meer waarde aan producten die we zelf hebben geholpen om mee te creëren.
  25. Zero-risk Bias: we geven de voorkeur aan risico verminderen op subonderdelen dan een grotere hoeveelheid risico wegnemen over het geheel.
  26. Processing Difficulty Effect: informatie waar we moeten in hebben moeten stoppen om het te begrijpen zullen we beter herinneren.
  27. Endowment Effect: we zijn meer geneigd om iets te houden dat we al hebben dan dat we hetzelfde zouden moeten krijgen als we het nog niet hebben.
  28. Backfire Effect: als we bewijs afwijzen dat tegen wat we geloven ingaat dan gaan we nog sterker geloven in hetgeen we geloven.
  29. Reverse Psychology / Reactance: een geloof of gedrag promoten dat tegengesteld is in het gewenste gedrag, de persoon is dan meer geneigd om het tegengestelde (het gewenste) te gaan doen.
  30. Decoy Effect: mensen zijn geneigd om een bepaalde keuze tussen twee mogelijkheden te maken als ze een derde, niet interessante, keuzemogelijkheid erbij krijgen.
  31. Social Comparison Effect: we neigen mensen niet te mogen als ze fysiek of mentaal beter zijn dan ons.
  32. Less-is-better Effect: we hechten meer waarde aan een gekregen sjaal van €50,- als sjaals tussen de €5 en €50 liggen dan aan een jas van €55,- als jassen tussen de €50 en €500 liggen.
  33. Conjunction Fallacy: we denken dat iets eerder gebeurd als het specifieke voorwaarde (verliest de eerste set, maar wint de wedstrijd) bevat dan dat het als een algemene gebeurtenis (wint de wedstrijd) wordt gepresenteerd.
  34. Law of Triviality: focussen op niet-belangrijke details (wel of geen ‘,’ op een bepaalde plek) terwijl er veel belangrijkere dingen (budget van de campagne) te bespreken zijn.
  35. Rhyme-as-reason Effect: we geloven dingen eerder als ze worden gerijmd.
  36. Belief Bias: we vinden argumenten sterker als ze ondersteunen wat we al geloven.
  37. Information Bias: meer informatie is niet altijd beter, we denken betere keuzes te maken als we meer informatie hebben, maar dat is vaak niet het geval.
  38. Ambiguity Bias: we geven voorkeur aan opties die een hogere kans op slagen geven dan opties waarvan de kans van slagen onbekend is.

4. Herinneringen

De vierde categorie van cognitive biases gaat uit van:

  1. We passen herinneringen aan, naar onze behoeften
  2. We vermijden specifieke dingen om generaliteit toe te voegen
  3. Om ze te onthouden reduceren we gebeurtenissen en lijsten tot hun belangrijkste elementen
  4. Op basis van hoe we gebeurtenissen ervaren slaan we herinneringen op

De volgende cognitive biases horen hierbij:

  1. Misattribution of Memory: we herinneren ons dingen soms niet zoals ze zijn gebeurd.
    • Source Confusion: je zaken anders herinneren nadat je andere mensen over dezelfde gebeurtenis hebt horen praten.
    • Cryptomnesia: we zien ergens iets en later herinneren we het als iets wat we zelf hebben gedaan of gemaakt.
    • False Memory: herinneren die we denken gemaakt te hebben, maar die in feite nooit gebeurd zijn.
  2. Suggestibility: we zijn bereid om suggesties van andere te accepteren en daar acties op voort te borduren, als iemand vaak genoeg iets zegt dan gaan we erin geloven.
  3. Spacing Effect: door meer tijd tussen studies te plaatsen onthouden we dingen beter, omdat het in ons lange-termijn geheugen komt.
  4. Fading Affect Bias: herinneringen met negatieve associaties worden sneller vergeten dan positieve herinneringen.
  5. Negativity Bias: we worden veel meer aangetrokken door negativiteit.
  6. Prejudice / Stereotypical Bias: we vooroordelen mensen op basis van de groep waar we ze inschuiven, bijvoorbeeld hun politieke voorkeur, geslacht, leeftijd, religie of wellicht ras.
  7. Serial-position Effect: we herinneren ons de eerste en laatste items uit een lijst het beste, het midden het slechtste.
    • Recency Effect: we herinneren ons zaken die het meest recent zijn gebeurd het beste.
    • Primacy Effect: informatie die als eerste wordt gepresenteerd herinneren we ons het beste.
  8. Memory Inhibition: irrelevante informatie herinneren we ons nagenoeg niet.
  9. Modality Effect: de manier van kennis presenteren draagt eraan bij hoe goed de kennis herinnert wordt. Over het algemeen wordt kennis beter overgedragen met behulp van een visuele presentatie.
  10. Duration Neglect: hoe pijnlijk of onplezierig een ervaring is wordt niet bepaald door de duur van deze pijnlijk- of onplezierigheid.
  11. Serial Recall Effect: ons vermogen om items of gebeurtenissen in volgorde op te noemen.
  12. Misinformation Effect: ons vermogen om herinneringen van gebeurtenissen aan te passen na het horen van informatie na dat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden.
  13. Peak-end Rule: de waarde die we aan een herinnering geven wordt niet bepaald aan de hand van het gemiddelde van die gebeurtenis, maar wordt bepaald door het hoogtepunt en het einde.
  14. Levels-of-Processing Effect: hoe beter we iets analyseren en hoe meer energie we in de informatie stoppen hoe beter we het ons herinneren.
  15. Absent-mindedness: mensen heben drie redenen om geen aandacht te tonen of dingen te vergeten:
    • Weinig aandacht
    • Tunnelvisie op één item en de rest vergeten
    • Afleiding door externe factoren
  16. Testing Effect: zaken worden sneller naar ons lange-termijn geheugen gestuurd als we ze bepaalde dingen vaker moeten terughalen/herinneren.
  17. Next-in-Line Effect: dingen die we vlak voordat we moeten presteren horen/zien/meemaken herinneren we slechter dan zaken verder van te voren of erna.
  18. Google Effect: we vergeten informatie die we makkelijk kunnen opzoeken.
  19. Tip of the Tongue Phenomenon: het niet op kunnen brengen van een bepaald woord of een bepaalde term.